‘Lesgeven is een heilige taak waarmee een belangrijke sociale missie wordt nagestreefd’. Bam!, die staat! Het is een uitspraak van Andy Hargreaves in een van zijn boeken. Je zal het maar mogen doen denk ik dan, dat lesgeven. Hargreaves heeft gelijk, ik roep het geregeld in mijn eigen school. Leraar is het meest edele beroep dat er bestaat. Dag in dag uit een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het kostbaarste bezit dat een samenleving heeft. En toch weet ik zeker dat vele leraren die dit nu lezen hun schouders zullen ophalen, misschien zelfs geïrriteerd raken, het afdoen als idealistische prietpraat. Zover is het dan blijkbaar gekomen.
Ik vermoed dat niemand het leraarsvak kiest uit koele financiële berekening, om er rijk van te worden. Iedereen moet weliswaar economisch zien te overleven, maar we willen ook na veertig jaar het gevoel hebben dat alle inspanningen de moeite waard zijn geweest. Het ligt meer voor de hand dat iemand voor het leraarsvak kiest vanuit idealen en overtuigingen, persoonlijke drijfveren en sociale waarden. Het besef dat die voor een (belangrijk) deel verloren zijn gegaan binnen de verstikkende onderwijsstructuren verklaart voor een belangrijk deel het cynisme dat leraren voelen.
De leraar en dan vooral de kwaliteit van de leraar staat de laatste jaren centraal in de discussie over ons onderwijs. Kenmerkend aan die discussie is dat deze vooral gaat over de omstandigheden waaronder leraren hun werk moeten doen en bijna nooit over de vraag wat nu eigenlijk een goede leraar is. Vrij vertaald naar de Canadese filosoof Charles Taylor kunnen we stellen dat de identiteit van de hedendaagse leraar alleen geïdentificeerd kan worden tegen de achtergrond van de dingen die ertoe doen. En het gesprek daarover vindt naar mijn idee onvoldoende plaats. En als het al plaatsvindt wordt het niet gevoerd met en door de leraren zelf. Leraren en schoolleiders zitten vastgebakken in een onderwijsparadigma waarvan ze voelen dat het aan sleet onderhevig is, maar ze vinden niet de taal om het opnieuw te definiëren.
De heersende moraal en de conventies en regels binnen een school verhinderen dat de leraar zijn eigen talent, zijn eigen visie op onderwijs en een eigen stijl kan ontwikkelen. Daarmee wordt verhinderd dat leraren de authenticiteit aan de dag kunnen leggen die hen uniek maakt als mens en daarmee als leraar. De existentiële pijn die daaruit voortvloeit is op den duur ondraaglijk. De beroepstrots en bevlogenheid brokkelt af, de liefde voor het leraarsvak verdwijnt. Om de pijn te verlichten wordt heil gezocht in een CAO. Onder leiding van vakbonden worden bekende mantra’s bezongen. Kleinere klassen, meer loon, behoud van entreerecht, geen kortere vakanties. Het oude wordt vereerd, het broodnodige nieuwe ontkend. Begrijpelijk, maar te oppervlakkig om de leraar zijn beroepstrots en bevlogenheid terug te geven. De oppervlakkigheid is te vergelijken met de man die te weinig beweegt, teveel eet en vooral bezorgd is over zijn gewicht en gebrekkige conditie, in plaats zich af te vragen waarom hij het niet voor elkaar krijgt iedere dag een uur te wandelen en zijn eetgewoonten te matigen. Een zelfonderzoek op basis van belangrijke waarden, niet slechts op basis van symptomen. Nog eens even terug halen waarom je ooit voor dit mooie ambt hebt gekozen, om je vervolgens dan een aantal kritische vragen te stellen. Zoals bijvoorbeeld, of je die leraar kunt zijn in deze school die je wil zijn, wie wil je eigenlijk zijn als leraar, sluiten jouw waarden over het leraarschap en jouw visie op leren aan bij de collectieve waarden van de school, waar ben je trots op? En daar het gesprek met elkaar over voeren. Een gedeeld perspectief verkennen dat betekenis geeft aan de belangrijke waarden in de school en deze verbindt met de idealen van de individuele leraar.
Wanneer we het over een begrip als professionele ruimte voor de leraar hebben is dat misschien wel de belangrijkste eerste opdracht. Het gesprek voeren over de juiste dingen met de juiste diepgang. Een dialoog tussen schoolleiders en leraren. Niet vanuit een aanklagersrol, maar vanuit zelfvertrouwen en het besef dat de heilige taak die we hebben ermee gediend is.
Op mijn school voeren we dat gesprek, steeds vaker, op steeds meer plekken, met steeds meer diepgang. Misschien is dat wel de belangrijkste missie van het onderwijs de komende jaren. Praten met elkaar, beelden delen, terug naar die eerste idealen en overtuigingen. Maar het is als de Processie van Echternach, drie stappen naar voren, twee terug. Het is vertrouwen opbouwen en vooral veel durven loslaten. Voor de schoolleider een oefening in slow management, voor de leraar in het rechten van zijn rug en zichzelf bevrijden van de veronderstelde machteloosheid.
Dan ontstaat ruimte voor leraren. Leraren die de vakbonden laten vechten voor uitstekende arbeidsvoorwaarden, maar die zelf niet langer toestaan dat anderen dan zijzelf over dé leraar en dé identiteit van hét leraarsvak praten. Leraren die hun vuisten ballen door gezamenlijk de creatieve ruimte te zoeken om met de inhoud aan de slag te gaan. Welke dingen doen ertoe in het leraarsvak, wat hebben onze leerlingen nodig en wat betekent dat voor de identiteit van het hedendaags leraarschap? Leraren niet tegenover maar naast de schoolleider, gezamenlijk optrekkend. Van die beelden krijg ik energie.